Tijdens de periode 1970-2015 wordt de vertraging van de bbp-groei per persoon in België hoofdzakelijk verklaard door een afname van de groei van de arbeidsproductiviteit. Tot het midden van de jaren 80 heeft de daling van het aantal gewerkte uren per persoon ook bijgedragen tot die vertraging.

bbp-niveaus per hoofd : Uiteenlopende ontwikkeling in België, zijn buurlanden en de Verenigde Staten

Gedurende de afgelopen halve eeuw – van 1970 tot 2015 – lag het Amerikaanse bbp per hoofd ruimschoots hoger dan de bbp-niveaus in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland. Het verschil tussen het Amerikaanse en het Belgische bbp per hoofd nam gedurende het eerste decennium van de onderzochte periode af tot amper 5 % in 1982, maar nam daarna toe tot 23 % in 2015. Sinds het midden van de jaren 90 zijn het bbp per hoofd van België en dat van zijn drie voornaamste buurlanden sterk uiteenlopend geëvolueerd. Nederland kende een bijzonder sterke groei die hoger ligt dan die in de andere landen, in tegenstelling tot Duitsland dat de zwakste groei liet optekenen.

Die uiteenlopende groei van de levensstandaard wordt verklaard door de verschillen in de evolutie van het aantal gewerkte uren per persoon (inzet van arbeid) en door de verschillen in productiviteitsgroei. De Amerikaanse economie is er in drie decennia (van het begin van de jaren 70 tot de jaren 2000) in geslaagd de arbeidskrachten beter te benutten en de productiviteit te verhogen. Geen enkele van de vier bestudeerde Europese economieën heeft dat kunnen evenaren.

Over de volledige periode traden veranderingen van de structuur van de economie op. Deze evoluties hebben een impact op de productiviteitsontwikkeling omdat niet alle bedrijfstakken eenzelfde productiviteitsontwikkeling kennen. In de Verenigde Staten is de tertiarisering meer geavanceerd dan in de vier bestudeerde Europese landen. Die veranderingen van de structuur van de economie plaatsen België, in 2015, in een tussenpositie met een groter aandeel van de verwerkende nijverheid dan in Frankrijk en Nederland, maar kleiner dan in Duitsland, een groter aandeel van de marktdiensten dan in Duitsland en Frankrijk, maar kleiner dan in Nederland en een aandeel van de niet-verhandelbare diensten dat groter is dan in Duitsland en Nederland, maar kleiner dan in Frankrijk.

Crisis van 2008: verschillende impact op de groei van de Europese landen…

Uit de gedetailleerde analyse van de vier Europese landen over de periode 2009-2015 blijkt dat de recente economische en financiële crisis België, Frankrijk en Nederland minder hard heeft getroffen dan Duitsland, maar de impact ervan liet zich langer voelen. In België en Nederland werd zelfs een tweede recessie waargenomen. De crisis werd gevolgd door een periode van lage productiviteitsgroei, in het bijzonder in België waar de impact op de werkgelegenheid minder groot was dan in de buurlanden. Die groeivertraging van de Belgische productiviteit is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de inzinking van de bijdrage van het kapitaal per gewerkt uur (de kapitaaldiensten daalden sterker dan de gewerkte uren) – meer bepaald het kapitaal dat geen verband houdt met de informatie- en communicatietechnologieën (ICT) – en in mindere mate aan de daling van de bijdrage van de technologische vooruitgang.

…en op de belangrijkste activiteiten van de verschillende economieën

Net zoals in Duitsland – maar in tegenstelling tot Frankrijk en Nederland – is de groei van de toegevoegde waarde van de Belgische verwerkende nijverheid over het algemeen goed en is er een verbetering merkbaar sinds de crisis. In tegenstelling tot Duitsland is die verbetering echter geen fenomeen dat zich voordoet in alle verwerkende nijverheidstakken, maar is die beperkt tot een beperkte groep activiteiten. Bovendien – en nog steeds in tegenstelling tot Duitsland – is het arbeidsvolume blijven terugvallen na de crisis, weliswaar tegen een trager tempo dan voorheen. Alleen in de farmaceutische industrie is het aantal gewerkte uren toegenomen. De groeiversnelling van de productiviteit van de verwerkende nijverheid tijdens de periode na de crisis is te danken aan slechts drie bedrijfstakken: de olieraffinage, de chemie en de metaalnijverheid. Uit de analyse blijkt dat de technologische vooruitgang aan de oorsprong van die verbetering ligt. De bijdrage van de technologische vooruitgang kan echter deels cyclisch zijn. De methode om de technologische vooruitgang te meten bevat immers ook de schommelingen in de capaciteitsbezettingsgraad. De kapitaalvoorraad die sterker daalt in België dan in Frankrijk en Nederland, heeft niet bijgedragen tot de productiviteitsgroei van de Belgische verwerkende nijverheid.

In tegenstelling tot de verwerkende nijverheid is de gemiddelde groei over de periode 2009-2015 van de toegevoegde waarde en van de productiviteit van de Belgische marktdiensten er op achteruitgegaan, sterker nog dan in de buurlanden. De werkgelegenheid in de marktdiensten is de enige variabele die zich gunstig ontwikkelt ten opzichte van de buurlanden. Hoewel de vertraging van de groei van de toegevoegde waarde en van de productiviteit wordt waargenomen in het merendeel van de activiteiten van de Belgische marktdiensten, heeft de handelssector hierin een zeer belangrijke rol gespeeld.

Binnen de Belgische marktdiensten is enkel de bedrijfstak financiën en verzekeringen erin geslaagd een grotere bijdrage te leveren tot de productiviteitsgroei sinds de crisis, door stelselmatig het arbeidsvolume af te bouwen terwijl de groei van de toegevoegde waarde opnieuw aantrok. De forse daling van de bijdrage van het kapitaal per gewerkt uur is de belangrijkste verklarende factor voor de groeivertraging van de productiviteit van de Belgische marktdiensten. De rol van technologische vooruitgang is ook minder belangrijk geworden.

Ten opzichte van de buurlanden worden de Belgische marktdiensten ook gekenmerkt door een grotere concentratie van de toegevoegde waarde en het aantal gewerkte uren in de vier belangrijkste bedrijfstakken en door hogere gemiddelde winstmarges en investeringsquotes over de periode 2000-2015.

Bron: Federaal Planbureau