Op 8 juli 2016 stellen het Federaal Planbureau (FPB), het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA), de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) en het Institut wallon de l’évaluation, de la prospective et de la statistique (IWEPS) de resultaten van nieuwe regionale economische vooruitzichten voor de periode 2016-2021 voor.

Op 8 juli 2016 stellen het Federaal Planbureau (FPB), het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA), de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) en het Institut wallon de l’évaluation, de la prospective et de la statistique (IWEPS) de resultaten van nieuwe regionale economische vooruitzichten voor de periode 2016-2021 voor.

De regionale vooruitzichten zijn gebaseerd op de nationale ‘Economische vooruitzichten 2016-2021’ van het FPB, die op 21 juni verschenen. Er kon in de nationale (en bijgevolg in de regionale) vooruitzichten dan ook geen rekening worden gehouden met het resultaat van het Brits referendum van 23 juni, waarin een meerderheid van de kiezers voor de Brexit stemde. De impact ervan op de wereldeconomie blijft momenteel moeilijk in te schatten en hangt af van meerdere (ook niet-economische) factoren.

De nationale projectie houdt rekening met een internationale context die gekenmerkt wordt door een gestage, maar al bij al vrij matige groei in de eurozone. Tegen die achtergrond zou de Belgische economische groei dit jaar enigszins vertragen tot 1,2 %, maar hernemen tot 1,5 % in 2017 en dat tempo handhaven tot 2021.

De resultaten van de regionale economische vooruitzichten zijn samengevat de volgende:

Economische groei

Volgens de laatste regionale rekeningen die het Instituut voor de Nationale Rekeningen in februari 2016 publiceerde, was de economische groei in 2014 sterker in het Vlaamse Gewest (1,5 %) dan in het Waalse (1,3 %) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1,0 %). Volgens onze ramingen zouden de interregionale groeiverschillen licht toegenomen zijn in 2015; het bruto binnenlands product in volume zou vorig jaar met 1,6 % zijn gestegen in het Vlaamse Gewest, met 0,9 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en met 1,1 % in het Waalse Gewest.

Dit jaar zou de zwakkere groei van de Belgische uitvoer en van de binnenlandse vraag leiden tot een lichte vertraging van de economische groei in het Vlaamse (1,4 %) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (0,8 %), en tot een stabilisering in het Waalse Gewest (1,1 %). De macro-economische impact van de aanslagen van 22 maart, die op nationaal niveau op 0,1 % van het bbp wordt geschat, zou de economische activiteit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest relatief sterker treffen.

In 2017 zouden de herneming van de binnenlandse vraag en de stabiele uitvoergroei op Belgisch niveau de activiteit van elk gewest ondersteunen. Het bbp in volume zou in 2017 groeien met 1,3 % in het Waalse, met 1,4 % in het Brusselse en met 1,7 % in het Vlaamse Gewest.

Op middellange termijn (2018-2021) zou de economische activiteit door zowel de binnenlandse als de buitenlandse bestedingen aangedreven worden. Het Vlaamse Gewest zou tijdens die periode een economische groei van gemiddeld 1,6 % per jaar laten optekenen, d.i. 0,2 procentpunt meer dan de andere twee gewesten (beide 1,4 %).

Over de periode 2015-2021 zou de bedrijfstak ‘overige marktdiensten’ (die o.m. de diensten aan de ondernemingen omvat) in elk van de drie gewesten het meest bijdragen tot de volumegroei van de toegevoegde waarde (gemiddeld 0,6 ppt per jaar in het Vlaamse Gewest, 0,5 ppt in het Waalse Gewest en 0,4 ppt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). De tweede grootste bijdrage wordt geleverd door de tak ‘krediet en verzekeringen’ in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (0,3 ppt) en ‘handel en horeca’ in het Vlaamse Gewest (0,3 ppt) en het Waalse Gewest (0,2 ppt).

Arbeidsmarkt

De werkgelegenheidsgroei van de drie gewesten wordt ondersteund door de relatief stabiele economische groei, de maatregelen ter beperking van de arbeidskosten en (in 2015 en 2016) de loonmatiging. Over de periode 2015-2021 zou de netto-jobcreatie gemiddeld 0,7 % per jaar bedragen in het Waalse, 0,8 % in het Brusselse en 0,9 % in het Vlaamse Gewest. Het profiel van de werkgelegenheidscreatie zou gelijk zijn in de drie gewesten: de werkgelegenheid zou sterker stijgen in 2016-2017 en aan het einde van de periode (2020-2021), terwijl de tussenliggende jaren gekenmerkt worden door een ietwat zwakkere werkgelegenheidsgroei.

Tijdens de periode 2015-2021 zou de netto-jobcreatie gemiddeld bijna 24 100 eenheden per jaar bedragen in het Vlaams Gewest (of bijna 169 000 gecumuleerd over die periode), ongeveer 9 200 per jaar in het Waals Gewest (of bijna 65 000 gecumuleerd) en ongeveer 5 400 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (of bijna 38 000 gecumuleerd).

Door de verrekening van de evolutie in de pendelstromen (zowel intergewestelijke als grensoverschrijdende pendelarbeid) bekomt men een projectie van de werkgelegenheid naar regio van woonplaats van de werknemers (ook ‘werkende beroepsbevolking’ genoemd). Die nuancering is vooral van belang voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat gekenmerkt wordt door het feit dat zijn ingezetenen slechts ongeveer de helft van de banen op het grondgebied innemen. Tijdens de afgelopen vijftien jaar is het aandeel van de Brusselse ingezetenen op de eigen arbeidsmarkt en op die van de twee andere gewesten voortdurend groter geworden. Die trend zet zich door in de projectieperiode, waardoor de groei van de werkende beroepsbevolking tijdens de jaren 2015-2021 dynamischer is in Brussel (gemiddeld 1,2 % per jaar) dan in Vlaanderen en Wallonië (telkens 0,8 %).

De toename van de beroepsbevolking zou in elke regio versnellen in het begin van de projectieperiode, maar beduidend vertragen op het einde. Naast de natuurlijke evolutie van de bevolking op arbeidsleeftijd, die veel dynamischer is in het Brusselse dan in het Waalse en het Vlaamse Gewest, spelen nog andere elementen. Zo heeft de vluchtelingencrisis een tijdelijke opwaartse impact (in 2016-2017) op de groei van de bevolking op arbeidsleeftijd, en dit meer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan in de twee andere gewesten. De impact daarvan op de groei van de beroepsbevolking is beperkter en meer uitgespreid in de tijd omdat vluchtelingen met enige vertraging toetreden tot de arbeidsmarkt. Bovendien beïnvloedden de hervormingen in de werkloosheidsverzekering (meer bepaald in het stelsel van inschakelingsuitkeringen) de activiteitsgraden in de jongere leeftijdsklassen – gemeten op basis van administratieve cijfers – vooral vorig jaar sterk neerwaarts en ze zouden ook dit jaar nog een invloed hebben, meer in het Brusselse en het Waalse dan in het Vlaamse Gewest. Tot slot ondersteunen de eindeloopbaanmaatregelen vooral tot en met 2020 de verdere toename van de activiteitsgraden in de oudere leeftijdsklassen, en dat relatief meer in het Vlaamse dan in het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Globaal genomen zou de beroepsbevolking in de periode 2015-2021 gemiddeld met 0,5 % per jaar toenemen in het Brusselse, met 0,5 % in het Vlaamse en met 0,2 % in het Waalse Gewest.

Die ontwikkelingen van het arbeidsaanbod en van de werkende beroepsbevolking zorgen voor een aanhoudende daling van de werkloosheidsgraad in het Vlaamse Gewest van 8,3 % in 2015 tot 6,5 % in 2021 en in het Waalse Gewest van 16,0 % tot 13,3 % (meer uitgesproken aan het begin en aan het einde van de projectieperiode). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou de werkloosheidsgraad dalen van 19,7 % in 2015 tot 18,8 % in 2016, zich dan stabiliseren tot 2019 en daarna eveneens fors dalen tot 17,4 % in 2021.

Productiviteit, lonen en inkomens

Tijdens de periode 2015-2021 zou het Vlaamse Gewest een reële productiviteitsgroei per hoofd laten optekenen van 0,7 % per jaar in de marktbedrijfstakken. In het Brusselse en in het Waalse Gewest zou die groei minder uitgesproken zijn (resp. 0,4 % en 0,5 %) en een inhaalbeweging vormen na een duidelijk minder gunstige evolutie in de periode 2008-2014. Niettemin was de jaarlijkse productiviteitsgroei ongeveer twee keer zo sterk in de periode 2001-2007, dus vóór het uitbreken van de financiële crisis.

Tegen de achtergrond van een grotendeels gecentraliseerd systeem voor loonoverleg in België, zou de loonevolutie op middellange termijn (2018-2021) nagenoeg identiek zijn voor de drie gewesten: +0,4 % per jaar in reële termen in de marktbedrijfstakken in het Waalse Gewest en +0,5 % in de twee andere gewesten, in een scenario waarin de overheid niet ingrijpt in de loononderhandelingen. Rekening houdend met de loonmatiging in het begin van de projectieperiode en met de arbeidskostenverlagende maatregelen, zouden de reële loonkosten per hoofd in de marktbedrijfstakken over de hele projectieperiode 2015-2021 een nulgroei laten optekenen in het Vlaamse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en licht dalen in het Waalse Gewest (-0,1 % per jaar).

In de drie gewesten zou de geprojecteerde reële productiviteitsgroei dus hoger liggen dan de toename van de reële loonkosten. De reële loonkosten per eenheid product in de marktbedrijfstakken zouden over de periode 2015-2021 met gemiddeld 0,5 % à 0,6 % per jaar dalen, wat gunstig is voor het kostenconcurrentievermogen van de regionale economieën.

Tijdens de projectieperiode zou het beschikbaar gezinsinkomen (net zoals tijdens de periode 2008-2014) gemiddeld een vergelijkbare groei vertonen in de drie gewesten (in nominale termen 3,0 % per jaar in Brussel, 2,9 % in Vlaanderen en 2,8 % in Wallonië). Dat resultaat verhult evenwel uiteenlopende evoluties van de componenten van het beschikbaar inkomen, vooral voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, terwijl de groeivoeten van de verschillende Waalse en Vlaamse componenten meer vergelijkbaar zijn. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou zich kenmerken door een gemiddeld lagere groei van de sociale uitkeringen in geld – vooral inzake pensioenen – en, omgekeerd, een hogere groei voor de bezoldigingen van de ingezeten werknemers. Dat sluit aan bij de iets sterkere groei van de werkende beroepsbevolking in Brussel.

Gekoppeld aan de demografische vooruitzichten die uitgaan van een snellere groei van de Brusselse bevolking (gemiddeld 0,9 % per jaar over de periode 2015-2021) ten opzichte van de Vlaamse (0,5 %) en de Waalse (0,4 %), leiden de verwachte evoluties van de inkomsten tot een snellere groei van het beschikbaar inkomen per inwoner in het Vlaamse (2,4 %) en in het Waalse Gewest (2,3 %) dan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (2,0 %).

Overheidsfinanciën van de gefedereerde entiteiten

In deze projectie bij ongewijzigd beleid, wordt het restrictief begrotingsbeleid van de recente jaren verdergezet en wordt rekening gehouden met de beschikbare informatie van eind mei 2016. De gezamenlijke rekening van gemeenschappen en gewesten zou vanaf 2016 een verbetering optekenen en in evenwicht zijn op het einde van de projectieperiode. De financiën zouden echter in 2018 éénmalig achteruitgaan door de overgang naar het definitief stelsel van de regionale personenbelasting. De rekening van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse Gewest zou deficitair zijn over de gehele periode. De Franse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest, die eveneens een begrotingstekort hebben in het begin van de projectieperiode, zouden vanaf 2020 een overschot realiseren.

Uitstoot van broeikasgassen

De broeikasgasemissies zouden tussen 2015 en 2021 licht dalen, zowel op nationaal niveau als voor het Vlaamse en het Waalse Gewest, als gevolg van een weliswaar gematigde stijging van het energie-eindverbruik die evenwel gepaard gaat met structurele wijzigingen ten gunste van minder vervuilende of hernieuwbare energiebronnen.

Bron: Federaal Planbureau