De totale inflatie bereikte in 2021 haar hoogtepunt in tien jaar door de sterk stijgende energieprijzen. Voor alle andere productgroepen bleef de inflatie beperkt, maar steeg ze niettemin aan het eind van het jaar. De inflatiekloof met onze buurlanden was in het laatste kwartaal zeer uitgesproken in ons nadeel. Dat blijkt uit het Jaarverslag 2021 van het Prijzenobservatorium.

In 2021 nam de totale inflatie in België, gemeten op basis van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (GICP), fors toe tot gemiddeld 3,2 % (0,4 % in 2020). Dat is het hoogste peil sinds 2011.

In de loop van 2021 steeg de totale inflatie aanhoudend van 0,8 % in het eerste kwartaal tot 6,4 % in het vierde kwartaal. Zo bereikte ze haar hoogste niveau sinds 1997, het jaar waarvoor de inflatie voor het eerst op basis van het GICP werd berekend.

De hoge inflatie in 2021 wordt verklaard door de sterke stijging van de prijzen voor energieproducten (gemiddeld +22,4 % op jaarbasis, en zelfs gemiddeld +47,7 % in het vierde kwartaal). Dat terwijl die in 2020 sterk waren gedaald (-11,0 %) en in het eerste kwartaal van 2021 slechts een lage inflatie vertoonden (+0,4 %). Twee derde van de totale inflatie in België in 2021 is dus te wijten aan de inflatie van energie.

Groeiend inflatieverschil met de buurlanden tegen het einde van het jaar

Het verschil in totale inflatie tussen België en zijn buurlanden, dat in de eerste drie kwartalen gemiddeld vrijwel nihil was (0,04 procentpunt), bereikte in het vierde kwartaal 1,7 procentpunt in het nadeel van België. Dat verschil was uitsluitend het gevolg van een veel hogere inflatie in België voor energieproducten. Bovendien was de inflatie van levensmiddelen en niet-energetische industriële goederen in België iets lager en hetzelfde voor diensten.

Zeer sterke stijging van de energieprijzen

In 2021 stegen de prijzen van energieproducten in België met gemiddeld 22,4 % door het economische herstel en door een combinatie van factoren die hebben geleid tot een stijging van de groothandelsprijzen op de energiegrondstoffenmarkten.

Door die stijging van de gemiddelde olieprijs in euro (+63,7 %) bedroeg de gemiddelde prijsstijging op jaarbasis van motorbrandstoffen en huisbrandolie respectievelijk 15,2 % en 36,4 % in 2021 (tegenover -8,5 % en -28,2 % in 2020). In het vierde kwartaal stegen de prijzen van die producten zelfs met respectievelijk 27,3 % en 68,2 % op jaarbasis.

De consumptieprijs van aardgas nam eveneens sterk toe in 2021. De inflatie voor gas steeg van 3,2 % in het eerste kwartaal tot 94,5 % in het laatste kwartaal van het jaar. De stijging van de gasprijs op de groothandelsmarkten wordt voornamelijk verklaard door de sterke wereldwijde vraag naar aardgas, onder andere door het economische herstel, door lage Europese gasvoorraden ten gevolge van een vrij koude winter en lente, en door de stijging van de CO2-prijs in Europa waardoor de vraag naar aardgas toenam, ten nadele van steenkool, in het kader van de productie van elektriciteit.

De elektriciteitsprijs steeg in 2021 met gemiddeld 16,2 % (tegenover -6,4 % in 2020). De inflatie voor elektriciteit bereikte in het vierde kwartaal zelfs 37,2 %. De stijging van de elektriciteitsprijs op de groothandelsmarkten wordt ook verklaard door een sterke vraag gekoppeld aan het economische herstel, door de stijging van de productiekosten als gevolg van de sterke stijging van de grondstoffenprijzen (aardgas, steenkool) en van CO2-certificaten.

In de buurlanden stegen de prijzen voor energie op jaarbasis met gemiddeld 10,9 % (+10,1 % voor Duitsland, +10,6 % voor Frankrijk en +17,3 % voor Nederland), terwijl in België de prijzen gemiddeld twee keer zo snel stegen, namelijk met 22,4 %.

Die sterkere inflatie van energie in België kan worden verklaard door de scherpe prijsdaling van de energiegrondstoffen in het tweede kwartaal van 2020, alsook door hun krachtige verhoging in 2021 (economisch herstel en externe factoren) en de snellere impact van die evoluties op de consumptieprijzen in ons land. De stijging of daling van de groothandelsprijzen komt immers sneller tot uiting in de Belgische elektriciteits- en gasfacturen door het grotere aandeel variabele contracten met tussentijdse prijsaanpassingen, terwijl in de buurlanden vooral vaste contracten (en dus zonder tussentijdse indexering) worden aangeboden. Bovendien is het gewicht van de variabele component (te weten de energiecomponent) in de gasfactuur en in de prijzen van vloeibare brandstoffen (als gevolg van de lage taksen en voor gas ook als gevolg van lagere nettarieven) groter in België (die prijzen reageren dus sneller op veranderingen van de grondstoffenprijzen).

Prijsdaling voor niet-bewerkte levensmiddelen

De prijzen van bewerkte voedingsmiddelen (buiten alcohol en tabak) zijn in een jaar tijd vrijwel stabiel gebleven (+0,2%). De inflatie voor die producten wordt echter groter op het einde van het jaar (november en vooral december, zie volgend punt). Voor niet-bewerkte levensmiddelen daarentegen daalde de inflatie op jaarbasis (van 4,7 % naar -2,2 %). De prijzen namen op jaarbasis inderdaad af voor groenten (-2,1 %), en nog sterker voor fruit (-6,5 %), wat te verklaren is door de bijzonder hoge prijzen in 2020.

Stijging van de inflatie op het jaareinde voor alle productgroepen

Behalve voor energie steeg de inflatie op het einde van het jaar ook voor alle andere productcategorieën. In december bedroeg de inflatie voor bewerkte voedingsmiddelen (exclusief alcohol en tabak) 1,6% (0,2% voor het hele jaar), voor diensten 2,3% (1,6% voor het hele jaar) en voor industriële goederen 2,1% (0,8% voor het hele jaar).

Die inflatieniveaus zijn systematisch hoger dan de gemiddelde inflatie tussen 2015 en 2020. De inflatieversnelling voor de bewerkte voedingsmiddelen houdt verband met de sterke stijging van de prijzen van bepaalde landbouwgrondstoffen op de wereldmarkt en de Europese markt (vooral voor granen, zuivelproducten, oliën en koffie).

De heropening van sommige diensten na de verschillende lockdowns ging gepaard met een prijsstijging. Voor restaurants en hotels bijvoorbeeld wordt de prijsstijging verklaard door de noodzaak om de verliezen door verschillende sluitingen en de extra kosten van sanitaire maatregelen te dekken.

De stijging van de inflatie voor industriële goederen is dan weer hoofdzakelijk het gevolg van een onevenwicht tussen de toegenomen vraag en de verstoringen in de mondiale bevoorradingsketen (tekorten aan arbeidskrachten door uitbraken van het coronavirus of sanitaire maatregelen in mondiale zeehavens en bij producenten, verstoring van de toeleveringsketen, hogere tarieven voor containers). Zo bereikte de inflatie voor nieuwe wagens in het vierde kwartaal van 2021 2,5%, onder meer als gevolg van het tekort aan elektronische chips.

Bron: FOD