De groei van de economische bedrijvigheid in België loopt de komende jaren geleidelijk terug van 1,5 % in 2018 tot 1,2 % in 2021 als gevolg van het zich normaliserende uitbreidingstempo van de bedrijfsinvesteringen en de vertragende uitvoer. Het verloop van de particuliere consumptie wordt wel ondersteund door de toenemende koopkracht, hoewel de nog steeds krachtige werkgelegenheidsgroei gestaag vaart verliest. De inflatie piekt dit jaar, maar zal vervolgens weer dalen. Het momenteel vrij lage begrotingstekort verslechtert de komende jaren opnieuw.

Internationale omgeving

De wereldgroei vertoonde het afgelopen jaar een vrij grillig verloop en bleef duidelijk onder de verwachtingen. In de geavanceerde landen veerde de groei vanaf de lente wel duidelijk even op, maar dat had vooral te maken met specifieke ontwikkelingen in bepaalde landen, zoals het expansieve begrotingsbeleid in de Verenigde Staten. Daarna lijkt de wereldeconomie evenwel weer wat vaart te hebben verloren en de vertrouwens- en kortetermijnindicatoren wijzen vooralsnog niet op een krachtig herstel in de komende maanden. De wereldhandel is sinds het begin van het jaar scherp vertraagd tegen de achtergrond van toenemende handelsbelemmeringen. Vanwege de onzekerheid die daardoor wordt gecreëerd, en door de mondiale verwevenheid van de productieketens, hebben protectionistische maatregelen vaak een grotere negatieve impact dan enkel het rechtstreekse effect op de betrokken landen en producten. Daarnaast draagt de geleidelijke stijging van de rente als gevolg van de oplopende inflatieverwachtingen in de Verenigde Staten bij tot de stijgende volatiliteit op de financiële markten. Ze leidt ook tot toenemende financieringsproblemen voor diverse opkomende economieën met lopende tekorten door verschuivingen in internationale vermogensposities die voortvloeien uit relatieve rendementsveranderingen.

 

Eurogebied

Ook in het eurogebied is de bedrijvigheid sinds begin dit jaar scherp vertraagd, o.m. door de zwakkere uitvoer. De groei zou in 2018 uiteindelijk uitkomen op 1,9 %. Naast de wat afkalvende wereldgroei en de vertragende handel, kan ook de duurdere euro hier haar rol in hebben gespeeld, gelet op de appreciatie tot het eerste kwartaal van dit jaar. De verdere terugval vanaf de zomer zou evenwel deels te wijten zijn aan tijdelijke productievertragingen in de (vooral Duitse) autonijverheid, naar aanleiding van productie-onderbrekingen die verband houden met de nieuwe testprocedures inzake milieunormen. Het verdwijnen van deze factor zou de groei in het laatste kwartaal weer doen opveren. De jaargroei zou wel geleidelijk teruglopen tot 1,7 % in 2019 en 2020 en tot 1,5 % in 2021. Die vertraging heeft onder meer te maken met toenemende spanningen op de arbeidsmarkt en de uitdovende impact van een begrotingsversoepeling in 2019 in bepaalde landen. De inflatie in het eurogebied wordt dit jaar aangewakkerd door de tot begin oktober fors gestegen energieprijzen. Gezuiverd voor deze en andere volatiele componenten, neemt de onderliggende inflatie als gevolg van de stijgende binnenlandse kostendruk, gedurende de hele projectieperiode toe, tot 1,8 % eind 2021.

 

België

Wat België betreft, komt de groei dit jaar, zoals eerder geraamd, op 1,5 % uit, maar zijn de prognoses vanaf 2019 opnieuw licht neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de voorjaarsramingen vanwege een wat zwakkere dynamiek van de binnenlandse bestedingen. De groeivertraging over de projectieperiode vindt haar oorsprong in de afkoeling van de investeringscyclus van de ondernemingen – in overeenstemming met de fundamentele determinanten – en in de teruglopende uitvoergroei als gevolg van de uitdovende impact van de recente winsten aan kostenconcurrentiekracht. Dat wordt slechts ten dele gecompenseerd door de sterker stijgende gezinsconsumptie ten gevolge van de toenemende koopkracht. Het sinds 2015 bestaande negatieve groeiverschil voor de bedrijvigheid tussen België en het eurogebied wordt wat kleiner, maar verdwijnt niet volledig in de projectieperiode.

 

De binnenlandse werkgelegenheid neemt over de hele projectieperiode met 150 000 eenheden toe. De werkgelegenheidsgroei, die nog steeds heel krachtig is, loopt wel geleidelijk terug aangezien de lagere bbp-groei de arbeidsvraag drukt, de prognoses rekening houden met verder aantrekkende loonkosten en de voortschrijdende krapte op de arbeidsmarkt de invulling van arbeidsplaatsen steeds meer zal bemoeilijken. De geharmoniseerde werkloosheidsgraad heeft zich op een uitzonderlijk laag peil gestabiliseerd, dat deze eeuw alleen maar in 2001 werd waargenomen. Aangezien de verdere stijging van de beroepsbevolking ongeveer gelijke tred zou houden met de banencreatie, blijft de werkloosheidsgraad over de hele projectieperiode uiterst laag.

 

De inflatie zou dit jaar op 2,4 % uitkomen en vervolgens terugvallen, in lijn met het verloop van de energieprijzen. In 2021 bedraagt de inflatie nog 1,8 %. De onderliggende inflatie neemt in de projectieperiode wel geleidelijk toe, maar de sterk opverende loonkosten zouden, net als in het verleden, niet volledig in de prijzen worden doorberekend, maar veeleer leiden tot een matiging van de winstmarges. Die zijn de afgelopen jaren sterk zijn gestegen, maar zouden tegen 2021 teruglopen tot net boven hun langjarig gemiddelde.

 

Wat de overheidsfinanciën betreft, neemt het begrotingstekort in 2018 af tot 0,8 % bbp. Dat heeft opnieuw vooral te maken met de sterke toename van de voorafbetalingen door de vennootschappen tegen de achtergrond van de verdere verhoging van het tarief voor onvoldoende voorafbetalingen. Dat is evenwel een tijdelijke factor, die zal leiden tot lagere inkohieringen bij de vereffening van de vennootschapsbelasting. Hierbij dient opgemerkt dat de raming van de precieze omvang van dit tijdelijke effect onzeker is. De EC en de begroting van de federale overheid houden in dat verband rekening met een minder belangrijke verschuiving dan volgens de inschatting van de Bank. Op basis van die laatste zou het begrotingsdeficit in de projectieperiode, ondanks de verdere verlaging van de rentebetalingen op de schuld, terug verslechteren, en aan het einde van de periode nog 2,0 % bbp belopen. De overheidsschuld zou teruglopen, maar in 2021 nog groter blijven dan het bbp.

 

Bron: NBB