Op 12 september 2023 presenteerde de Europese Commissie een reeks initiatieven om beter tegemoet te komen aan de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen. Het hoeft geen betoog dat er reikhalzend naar werd uitgekeken, aangezien 99% van de Europese bedrijven kleine en middelgrote ondernemingen zijn.

Een van de aangekondigde maatregelen is een voorstel voor een verordening om betalingsachterstand bij handelstransacties tegen te gaan. Deze nieuwe tekst, die het resultaat is van verschillende raadplegingen door de Commissie, is bedoeld om de richtlijn van 2011 over betalingsachterstand te vervangen door een verordening.

Die verordening heeft betrekking op betalingen in het kader van transacties tussen bedrijven of tussen bedrijven en overheidsinstanties wanneer die laatste de schuldenaar is. Ze is echter niet van toepassing op relaties tussen bedrijven en consumenten.De aanpak van de Commissie verschilt sterk van die onder de richtlijn van 2011.

Allereerst moet worden opgemerkt dat de partijen (bijna) geen contractuele vrijheid wordt gelaten. Artikel 3 van de voorgestelde verordening voorziet in een strengere maximale betalingstermijn van 30 dagen (vanaf de ontvangst van de factuur), op voorwaarde dat de schuldenaar de goederen of diensten heeft ontvangen. Het zal nog steeds mogelijk zijn om te voorzien in een procedure voor aanvaarding of verificatie op grond van de nationale wetgeving, maar alleen in bepaalde specifieke gevallen en op voorwaarde dat zo’n procedure niet langer dan 30 dagen duurt.

Er is ook geen enkele contractuele vrijheid meer als het gaat om interest voor betalingsachterstand, die automatisch verschuldigd zal zijn (tegen een tarief dat is vastgelegd in de verordening) en waar nog een forfaitaire vergoeding van invorderingskosten bijkomt.

De voorgestelde verordening (artikel 9) slaat ook een nieuwe weg in door bepaalde contractuele clausules te verbieden, zoals clausules die voorzien in betalingstermijnen die niet voldoen aan de vereisten van artikel 3.

Artikel 12 van de voorgestelde verordening bepaalt dat schuldeisers die worden geconfronteerd met een schuldenaar die de betaling van een niet-betwiste schuld uitstelt of weigert, een executoriale titel moeten kunnen verkrijgen binnen maximaal 90 dagen na de datum waarop ze hun verzoek hebben ingediend. Een dergelijke bepaling moet uiteraard het voorwerp uitmaken van maatregelen in de nationale wetgeving om de doeltreffendheid ervan te garanderen (in België houdt dat een wijziging van het Gerechtelijk Wetboek in).

Een ander belangrijk nieuw aspect betreft de nationale autoriteiten die de lidstaten zullen moeten aanwijzen en die verantwoordelijk zullen zijn voor het toezicht op de correcte toepassing van de verordening. Het plan is om die handhavingsautoriteiten de bevoegdheid te geven om onderzoek te verrichten, inspecties ter plaatse uit te voeren en sancties (boetes, bevelen tot stopzetting enz.) op te leggen. Ze kunnen ingrijpen op eigen initiatief of na een klacht van een schuldeiser of een organisatie van schuldeisers.

Ten slotte zijn er ook specifieke bepalingen voor betalingen aan onderaannemers bij overheidsopdrachten (artikel 4).

Zoals gezegd, geldt de nieuwe regelgeving zowel voor de kmo’s als voor de grote bedrijven. Het is betreurenswaardig dat betalingstermijnen tussen grote bedrijven zo streng worden geregeld. In tegenstelling tot kmo’s mogen grote ondernemingen hun eigen overeenkomsten sluiten zonder te worden onderworpen aan een beperkend wetgevend keurslijf. Het principe van contractuele vrijheid zou over de hele lijn moeten gelden tussen grote ondernemingen, aangezien het al grotendeels gecorrigeerd wordt door andere beperkende bepalingen en door de rechtspraak. Dat is echter niet de optie waarvoor de Commissie heeft gekozen.

We kunnen ons echter troosten met het juridische instrument dat de Commissie heeft gekozen: de verordening zal een betere harmonisatie van de verschillende wetten op Europees niveau mogelijk maken en bedrijven een gelijk speelveld garanderen. Dat zal vooral gunstig zijn voor Belgische bedrijven, die al onderworpen waren aan een strengere wetgeving inzake betalingsachterstand (de wet van 2 augustus 2002) dan in de buurlanden.